Vier zijn het er, weerkaatsen schichtig door de
straten. Het hoort niet zeg hij, dat men ze voert
en veegt de stenen tuin vrij van hoop op leven.
Haar nachten verglijden in schemering, al jaren. Ze
hoort ze voorzichtig naderen, telt voetstappen. Het
zoeklicht lonkt haar naakt, richt en raakt nauwkeurig.
Het heeft zich genesteld als een onderhuidse angel,
houdt hem wakker, de ogen gesperd. Toch is de
dag niet angstig meer. Het zijn de herten maar.
Conny Lahnstein